2e helft 19e eeuw
Het begin van de Graafse instituten
In de tweede helft van de negentiende eeuw namen de Fraters van Tilburg en de Zusters van Liefde in Grave de zorg op zich voor respectievelijk katholieke blinde jongens in Sint Henricus (1859) en katholieke blinde meisjes in de Wijnberg (1882). Beide instituten dankten hun ontstaan aan de vrijgevigheid van de Graafse familie De la Geneste. Die stelde geld ter beschikking voor de gebouwen en voor fondsen om de eerste jaren door te komen.
De fraters en zusters zorgden zonder salaris voor de zorg en het onderwijs. Maar om de instituten in stand te kunnen houden was er structureel geld nodig, want de meeste ouders waren en bleven niet in staat het kostgeld op te brengen. Dat maakte de instituten afhankelijk van de liefdadigheid van de Nederlandse katholieken, want van de overheid viel in die tijd weinig te verwachten. Beide instituten konden dan ook amper hun hoofd boven water houden.
Twee particulieren uit Amsterdam wilden hier verbetering in brengen en besloten, met toestemming van de Bisschop van Den Bosch, een beroep te doen op de “alom bekende liefdadigheid onzer katholieke landgenoten”. Daarmee werd de kiem gelegd voor de Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden.